Al-Baqara en deel vertaald.


  1. Aliflammeem
  2. Dat is het boek, waaraan geen twijfel is, een leidraad voor de godvrezenden,
  3. Die geloven in het verborgene, de salaat verrichten en bijdragen geven van wat Wij hun voor hun levensonderhoud gegeven hebben
  4. En die geloven in wat naar jou neergezonden is en in wat voor jou tijd is neergezonden, van het hiernamaals zijn zij vast overtuigd.
  5. Zij volgen de leidraad van hun Heer en zij zijn het die het welgaat.
  6. Zij die ongelovig zijn, voor hen maakt het niet uit of je hen waarschuwt of niet, Zij geloven niet.
  7. God heeft hun harten en hun gehoor verzegeld en over hun ogen is een sluier; voor hen is er een geweldige bestraffing.
  8. Er zijn mensen die zeggen; Wij geloven in God en de laatste dag; maar zij zijn geen gelovigen.
  9. Zij denken God en hen die geloven te misleiden, maar zij misleiden slechts zichzelf zonder het te beseffen.
  10. In hun harten is een ziekte en God heeft hun ziekte verergerd; voor de leugens die zij spraken krijgen zij een pijnlijke bestraffing.
  11. Als men tot hen zegt; Brengt geen verderf op de aarde; zeggen zij; Wij scheppen slechts orde.
  12. Toch zijn zij het die verderf brengen, maar zij beseffen het niet.
  13. Als men tot hen zegt; Gelooft zoals de mensen geloven, zeggen zij; Zullen wij dan geloven zoals de dwazen geloven? Toch zijn zij de dwazen. maar zij weten het niet.
  14. Als zij hen die geloven ontmoeten zeggen zij; Wij geloven, maar als zij met hun satanische makkers alleen zijn zeggen zij; Wij horen bij jullie. Wij waren enkel aan het spotten.
  15. God drijft de spot met hen en laat hen in hun onbeschaamdheid doorgaan met dwalen.
  16. Zij zijn het die de dwaalweg ten koste van de leidraad gekocht hebben, maar hun handel zal hun niets opleveren en zij volgen het goede pad niet.
  17. Zij lijken bijvoorbeeld op iemand die een vuur aangestoken heeft. Als het dan alles rondom hem verlicht, neemt God hun licht weg en laat hen achter in de duisternis, zodat zij niets zien.
  18. Doof, stom en blind zijn zij. Zij keren dan ook niet terug.
  19. Of las een wolkbreuk uit de hemel waarin duisternis, donder en bliksem is. Uit doodsangst steken zij voor de donderslagen hun vingers in de oren, maar God heeft de ongelovigen omsingeld.
  20. Bijna ontneemt de bliksem hun het gezichtsvermogen. Telkens als hij hun licht geeft lopen zij erin, maar als het weer donker is, staan zij stil. Als God het wilde ontnam Hij hun gehoor en gezichtsvermogen. God is almachtig.
  21. O mensen, dient jullie Heer die jullie en hen die er voor jullie waren geschapen heeft, misschien zullen jullie godvrezend worden.
  22. Die voor jullie de aarde tot een rustbed heeft gemaakt en de hemel tot een gebouw en die uit de hemel water heeft laten neerdalen en daarmee vruchten heeft voortgebracht voor jullie levensonderhoud. Schrijft aan God geen gelijken toe, terwijl jullie beter weten.
  23. Als jullie in twijfel verkeren over wat Wij tot Onze dienaar hebben neergezonden, komt dan met een overeenkomstige soera en roept buiten God om jullie getuigen op, als jullie gelijk hebben. 
  24. Als jullie dat niet doen en jullie zullen het niet doen vreest dan het vuur waarvan mensen en stenen de brandstof zijn en dat voor de ongelovigen is klaargemaakt.
  25. Verkondig het goede nieuws aan hen die geloven en de deugdelijke daden doen dat er voor heb tuinen zijn, waar de rivieren onderdoor stromen.Telkens als zij daaruit met vruchten gevoed worden zeggen zij; Dit kregen wij vroeger ook al als levensonderhoud. Het wordt hun zo gegeven dat het er precies op lijkt. Voor hen zijn er daar reingemaakte echtgenotes en zij zullen daar altijd blijven.
  26. God schaamt zich niet een voorbeeld te geven met behulp van een mug of wat daarbovenuit gaat. Zij die geloven weten, dat het de waarheid is die van hun Heer komt. Zij die ongelovig zijn zeggen echter; Wat bedoelt God toch met een dergelijk voorbeeld? Hij misleidt daarmee velen en Hij wijst daarmee velen de goede richting. Hij misleidt slechts de verdorvenen,
  27. Die de verbintenis met God, nadat zij is overeengekomen, verbreken, wat God geboden heeft samen te voegen scheiden en verderf op de aarde brengen. Dat zijn zij, de verliezers.
  28. Hoe zouden jullie niet in God geloven? Jullie waren toch dood en Hij heeft jullie leven gegeven. Hij zal jullie laten sterven en vervolgens weer tot leven brengen, waarop jullie tot Hem terug zullen keren. 
  29. Hij is het die voor jullie al wat er op de aarde is geschapen heeft. Toen wendde Hij zich tot de hemel en fatsoeneerde hem tot zeven hemelen. Hij is alwetend.
  30. Toen jou Heer tot de engelen zei; Ik ga op aarde een plaatsvervanger aanstellen, zeiden zij; Gaat U daar iemand aanstellen die er verderf brengt en bloed vergiet, terwijl wij U lofprijzen en Uw heiligheid eren? Hij zei; Ik weet wat jullie niet weten. 
  31. En Hij onderwees Adam alle namen. Toen legde Hij hen aan de engelen voor en zei; Deelt mij de namen van dezen maar mee, als jullie gelijk hebben.
  32. Zij zeiden; U zij geprezen! Wij weten slechts wat U ons hebt onderwezen. U bent de wetende, de wijze.
  33. Hij zei; Adam, deel hun hun namen mee. Toen hij hun dan hun namen meedeelde zei Hij; Had ik jullie niet gezegd dat ik het onzichtbare van de hemelen en de aarde ken en weet, wat jullie openlijk en in het verborgene doen.
  34. Toen Wij tot de engelen zeiden; Buit eerbiedig neer voor Adam, bogen zij zich eerbiedig neer, behalve Iblies, hij weigerde en was hoogmoedig, want hij was een van de ongelovigen.
  35. En Wij zeiden; Adam, jij en je echtgenote mogen de tuin bewonen en jullie mogen ervan in overvloed eten waar jullie maar willen, maar jullie mogen deze boom niet benaderen, want dan behoren jullie tot de onrechtplegers.
  36. Toen liet de satan hen daaruit afdwalen. Zo bracht hij hen uit de plaats waarin zij waren naar buiten en Wij zeiden; Daalt af elkaar tot vijand; en tijdelijk is er voor jullie op de aarde een verblijfplaats en vruchtgebruik. 
  37. Toen nam Adam van zijn Heer woorden in ontvangst en Hij wendde zich genadig tot Hem; Hij is de genadegever, de barmhartige. 
  38. Wij zeiden; Daalt alleen eruit af. Als er dan van Mij een leidraad tot jullie komt, dan hebben zij die Mijn leidraad volgen niets te vrezen, noch zullen zij bedroefd zijn.
  39. Maar zij die ongelovig zijn en Onze tekenen loochenen, zij zijn het die in het vuur thuishoren, zij zullen daarin altijd blijven.
  40. O Israëlieten, denkt aan Mijn genade die ik jullie geschonken heb en komt het verbond met Mij na, dan zal ik het verbond met jullie nakomen; voor Mij moeten jullie dus beducht zijn.
  41. En gelooft in wat ik heb neergezonden ter bevestiging van wat jullie al hebben, weest niet de eersten die er niet in geloven en verkwanselt Mijn tekenen niet; Mij moeten jullie dus vrezen.
  42. Omkleedt de waarheid niet met onzin en verbergt haar niet; jullie weten wel beter.
  43. Verricht de salaat en geeft de zakaat en buigt met de buigenden. 
  44. Kunnen jullie dan de mensen aansporen tot vroomheid en jezelf vergeten? Jullie lezen het boek toch voor? Hebben jullie dan geen verstand?
  45. Neemt jullie toevlucht tot geduld en de salaat. Dat is veel, maar niet voor de deemoedigen,
  46. Die mensen dat zij hun Heer ontmoeten en dat zij tot Hem terugkeren.
  47. O Israëlieten, denkt aan Mijn genade die ik jullie geschonken heb en daaraan dat ik jullie boven de wereldbewoners heb verkozen.
  48. En vreest een dag waarop niemand iets van een ander op zich kan nemen, waarop voor hem geen voorspraak aanvaard, noch losprijs aangenomen wordt en waarop zij geen hulp zullen krijgen.
  49. Toen Wij jullie van Fir'auns mensen redden die jullie vreselijk leed berokkenden doordat zij jullie zonen afslachten en alleen jullie vrouwen in leven lieten. Daarin was een geweldige beproeving van jullie Heer.
  50. En toen Wij voor jullie de zee spleten en jullie zo redden, maar Fir'auns mensen lieten verdrinken, terwijl jullie toekeken.
  51. En toen Wij met Moesa veertig nachten afgesproken  hadden. Jullie namen toen in onrechtmatigheid het kalf aan, nadat hij weg was gegaan.
  52. Daarop vergaven Wij jullie nadat dat gebeurd was; misschien zullen jullie dan betuigen.
  53. En toen Wij Moesa het boek en het reddend onderscheidsmiddel gaven. Misschien zullen jullie je de goede richting laten wijzen.
  54. En toen Moesa tot zijn volk zei; Mijn volk, jullie hebben jezelf onrecht aangedaan doordat jullie het kalf hebben aangenomen. Wendt jullie berouwvol tot jullie maker en doodt dan jezelf. Dat is beter voor jullie bij jullie maker. Dan zal Hij zich genadig tot jullie wenden; Hij is de genadegever de barmhartige. 
  55. En toen jullie zeiden; Moesa wij zullen jou niet geloven totdat wij God in alle openheid zien, waarop de donderslag jullie greep, terwijl jullie toekeken.
  56. Toen lieten Wij na jullie dood jullie weer opstaan; misschien zullen jullie dank betuigen. 
  57. Toen lieten Wij jullie door de wolken overschaduwen en zonden Wij het manna en de kwartels op jullie neer; Eet van de goede dingen die Wij jullie voor jullie levensonderhoud gegeven hebben. Zij deden Ons geen onrecht aan, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
  58. En toen Wij zeiden; Gaat deze stad binnen en jullie mogen ervan in overvloed eten waar jullie maar willen. Gaat eerbiedig neerbuigend de poort binnen en zegt; Vergiffenis?, dan zullen Wij jullie je fouten vergeven en Wij zullen hun die goed doen nog meer doen toekomen.
  59. Maar zij die onrecht pleegden verwisselden het gezegde miet iets anders dan wat tot hen gezegd was. Toen lieten Wij op hen die onrecht pleegden en plaag uit de hemel neerkomen voor het schandelijke dat zij deden.
  60. En toen Moesa voor zijn volk om water vroeg en Wij zeiden; Sla met je stok op de rots, toen ontsproten daaruit twaalf bronnen, waarvan elke groep mensen wist waar ze moesten drinken. Eet en drinkt van de levensbehoeften die God schenkt en veroorzaakt geen ellende door op de aarde verderf te zaaien.
  61. En toen jullie zeiden; Moesa, wij kunnen het met één soort voedsel niet uithouden. Bid voor ons tot jouw Heer dat Hij ons het een en ander levert van wat de aarde voorbrengt; groenten, komkommers, knoflook, linzen en uien. Hij zei; Willen jullie iets minderwaardigs hebben in plaats van iets beters? Gaat naar Egypte. Daar is wat jullie vragen! Zij werden met vernedering en onderwerping getroffen en haalden zich Gods toorn op de hals. Dat was omdat zij ongelovig waren aan Gods tekenen en de profeten zonder enig recht doodden. Dat was omdat zij opstandig en vijandig bleven.
  62. Zij die geloven, zij die het jodendom aanhangen, de christenen en de Sabiërs die in God en de laatste dag geloven en die deugdelijk handelen, voor hen is hun loon bij hun Heer en zij hebben niets te vrezen noch zullen zij bedroefd zijn 
  63. En toen Wij het verdrag met jullie aangingen en de Berg  boven jullie verhieven; Houdt aan wat Wij jullie gegeven hebben stevig vast en gedenkt wat erin staat; misschien zullen jullie godvrezend worden.
  64. Toen keerden jullie je daarna af en zonder Gods goedgunstigheid jegens jullie en Zijn barmhartigheid zouden jullie tot de verliezers behoren.
  65. Jullie hebben toch weet van hen die bij jullie op de sabbat in overtreding kwamen. Wij zeiden immers tegen hen; Weest weggejaagde apen.
  66. Zo maakten Wij het tot een afschrikwekkend voorbeeld voor hun eigen tijd en later en tot een aansporing voor de godvrezenden. 
  67. En toen Moesa tot zijn volk zei; God beveelt jullie een koe te slachten zeiden zij; Drijf jij de spot met ons? Hij zei; God bescherme mij ervoor dat ik zo dom zou zijn.
  68. Zij zeiden; Bid voor ons tot jouw Heer dat Hij ons duidelijk maakt wat zij moet zijn. Hij zei; Dit zegt Hij, dat zij niet een te oude koe moet zijn en ook niet een die nog niet gekalfd heeft; ertussenin. Doet dus wat jullie bevolen is.
  69. Zij zeiden; Bid voor ons tot jou Heer dat Hij ons duidelijk maakt wat haar kleur moet zijn. Hij zei; Dit zegt Hij, dat zij een gele koe moet zijn, van een heldere kleur, die de kijkers verheugt.
  70. Zij zeiden; Bid voor ons tot jouw Heer dat Hij ons duidelijk maakt wat zij moet zijn, voor ons lijken de koeien namelijk op elkaar... dan zal ons, als God het wil, de goede richting gewezen zijn.
  71. Hij zei; Dit zegt Hij; zij moet geen gedweeë koe zijn die de aarde omploegt en die de akker bevloeit; een gave zonder vlek. Zei zeiden; Nu ben jij met de waarheid gekomen. Daarop slachten zij haar, maar bijna hadden zij het niet gedaan.
  72. En toen jullie een mens doodden en probeerden elkaar de schuld ervan te geven. God brengt echter tevoorschijn wat jullie verborgen hielden. 
  73. Wij zeiden toen; Sla hem met een stuk ervan. Zo maakt God de doden weer levend en laat Hij jullie Zijn tekenen zien. Misschien zouden jullie verstandig worden. 
  74. Toen verhardden daarna jullie harten zich en zij waren als steen of nog harder. Er bestaan immers stenen waaruit rivieren ontspringen, er bestaan er die splijten zodat er water uit komt en er bestaan er die neervallen uit vrees voor God. God let goed op wat jullie doen.
  75. Begeren jullie dan dat zij geloof aan jullie hechten? En dat terwijl er onder hen een groep is die Gods woord gehoord had. Toen verdraaiden zij het, nadat zij het begrepen hadden en terwijl zij beter wisten.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De Druk om er “Goed” uit te zien